Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5126

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/4032 WWB-VV + 09/4033 WWB-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toestemming geweigerd om drie maanden naar het buitenland op vakantie te gaan met behoud van bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun opvatting dat aan de uitspraak van de Raad van 1 december 2008 in hun geval geen betekenis toekomt omdat de einddatum van hun verblijf in het buitenland niet onzeker is. Immers, ook in dat geval kunnen de rechtsgevolgen die zich als gevolg van het verblijf van verzoekers in het buitenland kunnen voordoen, zoals beëindiging of intrekking van de bijstand of het opleggen van een verlaging als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, pas intreden nadat door het bestuursorgaan daarover een nadere afweging heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

09/4032 WWB-VV 09/4033 WWB-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [Naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekers), in verband met het hoger beroep van: verzoekers tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2009, 09/2605 en 09/2606 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoekers en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 7 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens verzoekers heeft mr. D.R. Changoer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Namens verzoekers heeft mr. Changoer tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. II. OVERWEGINGEN 1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 2. Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 2.1. Verzoekers hebben op 2 april 2009 op een formulier “Vakantie in Nederland/Verblijf in het buitenland” aan het College meegedeeld gedurende de periode van 29 juni tot en met 27 september 2009 met vakantie naar het buitenland te gaan. Op 21 april 2009 heeft het College verzoekers onder meer ervan in kennis gesteld dat de periode dat zij met behoud van uitkering in het buitenland mogen verblijven maximaal vier weken per jaar is en dat zij slechts tot en met 26 juli 2009 met behoud van uitkering naar het buitenland mogen gaan. 2.2. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt voor zover hun geen toestemming is gegeven om drie maanden naar het buitenland op vakantie te gaan. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft het College dat bezwaar ongegrond verklaard. 2.3. Tegen dat besluit hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het College onder intrekking van het besluit van 20 mei 2009 het bezwaar tegen de brief van 21 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 21 april 2009 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 18 juni 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank is – zich aansluitend bij het door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 1 december 2008, LJN BG6745, gegeven oordeel – van oordeel dat de brief van 21 april 2009 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank volgt verzoekers niet in hun stelling dat het College hun aanvraag ambtshalve tevens hadden moeten opvatten als een verzoek om tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). 4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De voorzieningenrechter ziet geen grond om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen en onderschrijft de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun opvatting dat aan de uitspraak van de Raad van 1 december 2008 van de Raad in hun geval geen betekenis toekomt omdat de einddatum van hun verblijf in het buitenland niet onzeker is. Immers, ook in dat geval kunnen de rechtsgevolgen die zich als gevolg van het verblijf van verzoekers in het buitenland kunnen voordoen, zoals beëindiging of intrekking van de bijstand of het opleggen van een verlaging als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, pas intreden nadat door het bestuursorgaan daarover een nadere afweging heeft plaatsgevonden. 4.2. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb. 5. De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) P.E. Broekman. RG